De wonderlijke doorbraak van Pierre August

De wonderlijke doorbraak van Pierre August

Hij kon nu niet meer terug. Het werk lag al in de koffer.

Pierre draaide zijn hoofd en keek rond over het verlaten trottoir van de Rue de Seine. De wereld om hem heen leek compleet verlaten. Aan de overkant van de straat scheen de maan een brede baan licht over de hoge huizen. Liep hij teveel in het zicht? Met grote stappen stak hij de weg over en liep verder in de verhullende stilte van de duisternis.

Het gewicht van de koffer trok als een zwerfkei aan zijn schouder. Het ding leek ontzettend zwaar, ook al hield hij hem met beide handen vast. Hij spreidde zijn vingers langs de zijkant van de kist om de naam van de meester te verbergen. In zijn maag begon de angst het langzaam te winnen van zijn verdriet.

Wat als iemand het ding zou herkennen. God, wat als. Dan zou deze verschrikkelijke nacht voor niets zijn geweest.

Er trok een dof gevoel door de wervels van zijn nek. Tien minuten geleden was hij nog in het donkere atelier aan de Rue de Furstemberg. Eugène Delacroix had er zijn laatste werken gemaakt. Niet voor de rijke bourgeoisie van Parijs, maar voor zichzelf. Groot en klein, kleurrijk en donker, oosters en frans; precies zoals hij ze wilde. Pierre huiverde weer bij de gedachte aan de akelige zoete geur vermengd met scherp terpentijn. Opnieuw zag hij de kleine oorwurm die over het gezicht van Delacroix kuierde. Kronkelend kroop het beestje door een van zijn oren naar binnen. Het insect kroop dieper en dieper, tot hij hem niet meer kon zien.

Pierre schudde zijn hoofd om terug te komen in het heden. Doorlopen, dacht hij, dan was hij binnen een half uur thuis. Bij de eikenbomen op de Quai de Conti nam hij de brug over de Seine. Het gloednieuwe wegdek van de Pont des Arts was compleet verlaten. Pierre trok de rode koffer dichter tegen zich aan.

Was hij echt zo zwaar als hij voelde? Of was het zijn geweten dat de bodem omlaag drukte. In gedachte zag hij weer het norse gezicht van zijn meester. De smalle neus, de blauwe ogen, de grijze snor.

Aardig was hij nooit geweest. Als Pierre binnenkwam ging de koffer met de kostbare kleuren steevast op slot. Die kleuren waren nu bijzaak. Tussen de kwasten lag vandaag iets van veel grotere waarde.

Aan de andere kant van de Seine stak hij de straat over. De moderne straatlantarens wierpen ronde lichtvlekken op de perfect gelegde kasseien. Links van hem rezen de imposante muren van het Louvre hoog boven hem uit. De ramen leken zwart in de schaduw van de nacht.

Wanneer was hij hier voor het laatst geweest?

Vroeger ging hij bijna elke zondag. Dan stond hij soms uren bij dat ene schilderij. Hij kende elke verfstreek. De symbolische speling tussen licht en donker, de verbondenheid van het leven en de dood en de vastberadenheid in de gezichten van de karakters. Als hij ooit zo’n werk kon maken zou zijn leven voorgoed veranderen, daar was hij van overtuigd.

Als laatste keek hij altijd naar het kleine houten bordje onder het doek - Eugène Delacroix, La Liberté guidant le peuple, 1830 - en stelde zich voor hoe de stijlvolle letters zijn naam vormden.

Met het Louvre achter zich vervolgde hij zijn weg door de donkere straten. Sinds die avond in juni had hij de route vaak gelopen. Delacroix werkte het liefst in het holst van de nacht. Dat had hij meteen verteld nadat hij drie maanden geleden ineens aan de deur klopte. Pierre begreep nog steeds niet dat hij hem niet meteen had herkend. Zijn werk was zo bijzonder, zo anders, zo gedurfd. Hoe kon zijn gezicht dan zo gewoon zijn. Toen hij er achter kwam wie hij voor zich had was hij verbaasd en vereerd. Een buitengewone opwinding was in hem opgeborreld. Wat zou een kunstenaar als Delacroix bij hem aan de deur doen? Hij was niemand. Een drieëntwintigjarige porseleinschilder, uitgeschakeld door de opkomst van de industrie. Waarom kwam hij nu juist bij hem? Pierre had er nooit duidelijkheid over gekregen. Maar Delacroix had zijn keuze blijkbaar gemaakt. Hij wilde nog eenmaal een leerling in dienst nemen. Dat was Pierre. Een vergoeding gaf hij niet. Hij wilde alleen zijn kennis nog een laatste maal overdragen. Altijd na middernacht. Beschermd door de anonimiteit van de duisternis.

Via de Rue Gaillon en de Notre-Dame-de-Lorette stapte hij door richting Montmartre. Zijn gedachten dwaalden door het donker. In zijn hoofd steeds dat beeld van de dode Delacroix. Het kaarslicht gaf het onderuitgezakte lichaam een akelige gloed.

Hoelang had Delacroix daar al gelegen? Starend naar de twee schilderijen.

Pierre zag het prachtige doek van zijn oude meester weer pronkend op de schildersezel staan, nog niet gesigneerd. Dat van hemzelf, doorsnee en eenvoudig, stond schuin tegen de voet.

Pierre bleef even staan om op adem te komen. De stevige wandeling trok langs zijn kuiten naar boven. Hij pakte de koffer onder zijn andere arm en keek langs de steile weg omhoog. Bijna thuis.

Een vreemde emotie trok door zijn lijf. Wat zou Delacroix van hem denken, als hij het wist. Zou hij hem verachten? Zou hij woedend zijn vuisten ballen daarboven? Pierre schudde zijn hoofd om de gedachte los te laten. Hij wist dat geen levende ziel het ooit zou merken. Andere schilders hadden al jaren geen hoge pet meer op van de oude Delacroix, en de kleine Romaine en haar vader Paul wisten ook niet welk doek van wie was. Ze hadden de voorkant nooit gezien. Pierre slikte de nare emotie weg. Dit was zijn enige kans. Dat zou zijn meester wel begrijpen.

Langzaam begon hij de trappen naar de Place du Tertre te beklimmen. Over een half jaar was de nieuwe tentoonstelling in de Salon de Paris. De plek waar elk jaar de beste werken tentoongesteld werden. In zijn hoofd zag Pierre het hoge plafond met de witte banieren en de reusachtige kroonluchter, hij zag de zon die schitterend door het glazen dak naar binnen viel, hij zag de beelden die in het midden van de ruimte stonden, en de honderden doeken, die dicht op elkaar aan de muren hingen. Pierre voelde zijn hart in zijn keel. Zou het doek uit de koffer er tussen hangen?

In gedachten struinde hij langs de werken. Ze waren wazig, niet bestaand. Als tientallen lijsten gevuld met een kleurige mist. Hij volgde ze van boven naar beneden en van links naar rechts. Plotseling bleef zijn blik steken bij een klein schilderij in een goudkleurige lijst. Daar was ze. Romaine Lascoux. Een prachtig meisje in sprekende aardetonen. De kwaststreken in het werk waren zo fijn aangezet dat het leek alsof ze ademde. Een mengeling van trots en schaamte trok door zijn maag. Dit zou zijn doorbraak kunnen zijn. Even sloot hij zijn ogen en stelde zich het houten bordje voor. Pierre August Renoir, Portret van Romaine Lascoux, 1864.

Voor hem lag het verlaten kunstenaarsplein. Het was zo laat dat zelfs de kroegen gesloten waren. Het akelige schuldgevoel in zijn maag zakte dieper omlaag. Het vulden de toppen van zijn vingers en de puntjes van zijn tenen. Pierre rechte zijn rug en haalde diep adem voor hij de sleutel in het slot stak. Er was nog veel te doen. Ze moest afgewerkt, gesigneerd en opgespannen worden. Hij voelde zijn hart sneller kloppen van opwinding. De naam Renoir zou in de gangen van het Louvre klinken. Hij bedankte zijn meester in stilte, opende de deur van zijn kamer, en stapte zijn nieuwe leven binnen.

Het verhaal De wonderlijke doorbraak van Pierre August is een fictieve geschiedenis over de doorbraak van de beroemde Franse schilder August Renoir. In 2020 verscheen dit verhaal in de bundel De rode koffer van schrijverspunt.