Een laatste reis

Een laatste reis

Hij had er over gefantaseerd sinds hun eerste ontmoeting, nu zo’n drie maanden geleden. Gijsbrecht Behr, vijfentachtig jaar en één meter van hetzelfde lang, kreeg zijn bijnaam diezelfde dag. Hij had de eerste weken in huize Dorestad vooral doorgebracht voor het grote raam in de woonkamer, starend naar de kinderen die voetbalden aan de overkant van de straat. Hij voelde zich zo oud, zo kreupel, als hij naar ze keek. Maar hun aanblik maakte ook een bijzondere hoop in hem los. Hoop dat hun levens beter zouden zijn dan het zijne.

En hoewel dat voor hem genoeg was, en hij bereid was geweest in de stoel voor dat raam te sterven, zou zijn leven in mei van dat jaar een bijzondere wending krijgen. Het regende kletterende druppels toen Paul de Vos naast hem in een stoel kwam zitten. Net zulke witte lokken, maar zeker een jaar of vijf jonger en kromgebogen maar één meter vijftig hoog.

Eerst zeiden de mannen niets, ze staarden beiden naar de Hollandse lente zoals ze er zovelen hadden gezien. Het duurde dan ook even voor Gijsbrecht doorhad dat de man naast hem zich had gedraaid en doordringend zijn kant uit keek.

‘Heb ik iets van je aan?’ vroeg hij nors.

Paul grijnsde breed en wreef even door het witte vlassige haar dat zijn schedel bedekte. ‘Behalve dit kapsel niet denk ik,’ zei hij, en Gijsbrecht kon het niet helpen, maar zijn mondhoeken krulden vanzelf omhoog.

Ze spraken de hele middag. Over de oorlogen die ze hadden bevochten, uiteraard, en over de vrouwen uit hun leven, over de steden waarin ze gewoond hadden en de plaatsen die ze hadden bezocht. Op de achtergrond hoorden ze de zusters vriendelijk giechelen. Een van hen bracht koffie en legde een hand op Gijsbrecht zijn schouder.

‘Meneer de Vos en Meneer Behr’, zei ze en ze knipoogde, ‘dat is nog eens een bijzondere vriendschap in wording.’

‘Poolvos’, verbeterde Paul haar en hij haalde nogmaals een hand door zijn dunne witte haren, ‘en IJsbeer.’

De zuster lachte, en vanaf dat moment was Gijsbrecht meneer IJsbeer. Hij droeg de naam met trotst, want wie had gedacht dat hij zo laat in zijn leven nog een nieuwe zou krijgen. Het gaf hem een hernieuwde energie, een hoop die meer was dan die voor de jongens op het veldje, een hoop voor zichzelf.

De maanden daarna spraken de mannen elkaar elke dag. Eerst over vroeger, maar terwijl de zomer langzaam het land in trok, begonnen ze ook te fantaseren over het heden.

‘Als er één land is waar ik altijd van gehouden heb Paul, dan is het Italië.’ Hij richtte zijn handen naar de hemel ‘Altijd zonnig, heerlijke wijn, verrukkelijk eten. Ja, als ik nog eenmaal op reis kon gaan dan was het daarheen.’

Paul knikte, ‘Ja Toscane, dat lijkt me fantastisch.’ Hij knipte met zijn vingers om de zuster te wenken, alsof hij een ober om de kaart vroeg. ‘Lieverd, zou je voor ons een afspraak bij een reisbureau kunnen maken, we willen op vakantie.’

Maar de zuster lachte enkel, net als de andere zouden doen. De andere bewoners smiespelden zachte roddels en hun kinderen deden niks anders dan grimassen. Alsof het een aandoenlijk maar onmogelijk plan was van twee seniele heren.

Verontwaardigd was Paul naar zijn kamer gebeend met schuifelende pasjes. Hij kwam terug met een stalen blikje. Op de voorkant ervan was de zee te zien. Normandië misschien, of Dover. Gijsbrecht keek terwijl Paul het voorzichtig opende.

‘We gaan het doen IJsbeer, of we er nu dood bij neervallen of niet,’ en met een brede lach toonde hij hem de inhoud, ‘ontsnappingsgeld.’

Gijsbrecht knikte. In zijn maag kronkelde zenuwen zoals hij ze in jaren niet gevoeld had. Er groeide een geluk in zijn binnenste, een verlangen naar zon en pasta, wijn en cappuccino. In zijn kleine kamer pakte hij alleen het nodige en die avond vertrokken ze.

‘Even wandelen,’ zei Paul terwijl hij naar de zuster achter de balie wuifde. De vrouw keek kort hun kant op, zonder argwaan, zonder vermoeden, dat deze twee kuchende oude mannen vandaag zouden ontsnappen. Voor de laatste keer gingen ze op reis.

Wat er daarna met hen gebeurd is weet niemand. Het verhaal zou nog tijden leven onder de zusters van huize Dorestad. Als ze samen een borrel dronken op vrijdag middag dan fantaseerde ze over de IJsbeer en de Poolvos, op een zonnig terras aan de Italiaanse kust. Een reis naar helder wit zonlicht, een reis waarvan ze nooit zouden terugkeren.

 

Het verhaal Een laatste reis won de tweede prijs in de schrijfwedstrijd van Il Bene